Geveld door de stofzuiger
De poezen stoven vlot als van de duivel bezeten richting slaapkamer en berging, toen ik voor de derde keer die dag de verlengkabel van de stofzuiger bovenhaalde. Een creatieve mens maakt nu eenmaal wat stof en dan is het kiezen of delen. Tobiasje was niet zozeer bang van het gevaarte maar het geluid was alles behalve aan hem besteed. Jasper daarentegen, leek zijn grootste schrik aller tijden maar niet boven te komen. Net of hij ooit een stofzuigertrauma opliep. Het verscheurt mijn hart telkenmale, maar men kan toch niet in een bekeuzeld huisje toeven hé.
Bedankwrijf
Dus terwijl ik de laatste flits witte billen onder bed zag verdwijnen, drukte ik de gevreesde startknop in. Met een blik die het midden had van ‘duurt het nog lang’ en ‘getver’ werd ik bekeken en beloert, dat ik er zelfs bijna terstond een schuldgevoel van kweekte.
Inmiddels was de bepluisde plaats aan zijn laatste haartjes toe en met een blij gezicht en een gevoel van opluchting mocht ik het vehikel weer op zijn plaats zetten, voor de hopelijk laatste keer deze dag. Met overdreven gesticulerende staart kwam de eerste kater alweer in zicht, blij dat we het allemaal weer overleefd hadden. Tevreden kroelde ik hem tussen de oren, wat mij een grote bedankwrijf met natte neus tegen mijn benen opleverde.
Zweetdruppeltjes
Ondertussen ontkoppelde ik de verlengkabel en begon hem op te rollen, ‘Een mens is toch maar zo geliefd als zijn kat laat uitschijnen,’ denk ik nog. Terwijl ik plotsklaps genoodzaakt ben en een uitwijkende beweging te maken om niet op Jasper te trappen die ineens, als uit het niets, net onder mijn voet staat. In een schampere poging mijn evenwicht te behouden wankel ik natuurlijk nog harder. Slaag er wonderwel in overeind te blijven, maar raak dan verstrikt in een verlengkabelsnoerkrul die me de spreekwoordelijke das omdoet. Met een wel erg onelegante en pijnlijke val tot gevolg. Versuft van de knal voel ik hoe pijn en zweetdruppeltjes op mijn lichaam opdagen, een draaierig gevoel maakt zich van mij meester. Jaspertje, de schat, komt me bezorgd besnuffelen. Hij begrijpt er natuurlijk niets van, maar ik ben even zó ongezond, dat ik met moeite mijn arm opgeheven krijg om hem gerust te stellen. De omgeving verdaagt en ik heb nog net de kracht om een stuk stof bij me te trekken en dat onder mijn hoofd te leggen.
“De omgeving verdaagt en ik heb nog net de kracht om een stuk stof bij me te trekken en dat onder mijn hoofd te leggen…”
Staartbeentje
Na een tijdje kom ik weer tot mezelf en probeer te gaan zitten. Daar zit ik dan, tussen alle zo netjes uigelegde patronen, die nu in een ruk op de grond en door elkaar gedwarreld liggen, als een beschadigde puzzel zonder karakter. Een hele dag werk om zeep. Met uitheemse grol, uit ik mijn ongenoegen terwijl ik mijn schade opmeet.
Mijn staartbeentje doet onwezenlijk pijn. Na nog even bekomen te zijn, durf ik het zelfs aan, recht te krabbelen en met mijn billen richting de spiegel te draaien. Een verdacht zwarte plek met lelijke zwelling dient zich vervaarlijk snel en blauw aan, links onder aan mijn edele onderrug. Met een van pijn vertrokken gezicht, waggel ik naar de keuken om een zak diepvriesgroenten in een handdoek te draaien. Waarna ik me dan zielig op de zetel leg, mijn edel gekneusd deel naar de hemel gericht en pruilend verzacht met het koude goedje. Het voelt alles behalve comfortabel.
Verontschuldigen
Gelukkig maar is er verpleegpoes numero uno, zijnde Tobiasje, die meteen aan mijn gezicht komt zitten en me een vertroostende lik over de neus geeft. Het water loopt me nog steeds uit de ogen, maar een ongebreideld gevoel van warmte jegens mijn humpjes breekt door. Met zielig stemmetje tracht ik me te verontschuldigen bij hen voor mijn lompigheid en hoop ondertussen dat de pijn snel wegtrekt. Met mijn vrije hand knuffel ik mijn streepjespoes, die op zijn manier mijn pijn verzacht. Zijn broer zit onderwijl met een ongeruste blik en scheve mond, op afstand te kijken. Hij vertrouwt het duidelijk niet. Zijn mens is normaal nooit zo kneut. Ter bevestiging van zijn ongerustheid, vlijt hij zijn pootje zacht duwend en tastend op mijn onderbeen, onderwijl een zachtvragend ‘mrawaw?’ uitpiepend. Ik besef dat ik later een mens-tot-poes-gesprek zal moeten inlassen met hem. Over dat mensenmoekes ook maar mens zijn, hoe zielig ze soms klinken… en tracht met die gedachte mijn pijn te vergeten.
Een lik streelt mijn neus, een warm gevoel kruipt door mijn aders. Ondanks de pijn, is ook dit geluk.